avgå

Uit WikiWoordenboek

Zweeds

Uitspraak
Woordafbreking
  • av·gå
Woordherkomst en -opbouw
  • Afleiding van het Zweedse werkwoord met het voorvoegsel av-
Naar frequentie 12969
stamtijd
infinitief verleden
tijd
supinum
avgå
avgick
avgått
volledig

Werkwoord

avgå

  1. onovergankelijk abdiceren, aftreden, ontslag nemen (bijv. van een verantwoordelijke functie)
    «Men hör vi någon kräva att alla politiker som kört för fort måste avgå
    Maar horen we dat iemand eist dat alle politici die te snel hebben gereden ontslag moeten nemen?
  2. onovergankelijk, (scheepvaart) uitzeilen, wegvaren (van een vloot, schip of boot)
  3. onovergankelijk, (verkeer) afvaren, vertrekken (van een trein of bus)
  4. onovergankelijk, (financieel) aftrekken (bijv. korting van een prijs of een rekening)
  5. onovergankelijk behalen (de overwinning)
Synoniemen
Antoniemen
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • [3]: färdig att avgå
klaar om te vertrekken
  • [5]: avgå med segern
de overwinning behalen