avanceer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • avan·ceer

Werkwoord

vervoeging van
avanceren

avanceer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van avanceren
    • Ik avanceer. 
  2. gebiedende wijs van avanceren
    • Avanceer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van avanceren
    • Avanceer je? 

Gangbaarheid