autohandel

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

[2] autohandel
Uitspraak
Woordafbreking
  • au·to·han·del
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord autohandel autohandels
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de autohandelm

  1. (handel) de in- en verkoop van auto's
     Het gaat bijvoorbeeld om ngo's, religieuze organisaties of bedrijven in sectoren waarin witwassen, fraude of corruptie relatief vaker voorkomen. Dat kunnen sectoren zijn waarin veel contant geld omgaat, zoals de autohandel, de handel in dure sieraden of bijvoorbeeld de handel in landbouwproducten.[2]
  2. (handel) bedrijf waar men auto's in- en verkoopt
     De bedrijfsleider van een autohandel in Borne betuigt spijt dat hij met een aantal medewerkers een borrel heeft gedronken. De politie kwam gisteravond langs op de melding van een feest - dat is nu verboden. Volgens de bedrijfsleider was het geen feest.[3]
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Bronlink geraadpleegd op 21 oktober 2021 Weblink bron “Onderzoek naar negatieve bijwerkingen anti-witwasregels banken” (03-09-2020), NOS
  3. Bronlink geraadpleegd op 21 oktober 2021 Weblink bron “'Ik heb er spijt van dat ik met 7 of 8 mensen binnen was'” (04-04-2020), NOS