auditeert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • au·di·teert

Werkwoord

vervoeging van
auditeren

auditeert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van auditeren
    • Jij auditeert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van auditeren
    • Hij auditeert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van auditeren
    • Auditeert!