auctor

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • auc·tor
Woordherkomst en -opbouw
  • uit het Latijn
enkelvoud meervoud
naamwoord auctor auctoren
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

auctor m [1]

  1. auctor intellectualis: geestelijk vader
     Roel Pieper, die in het najaar van 2000 voorzitter werd van L&H en er samen met CEO John Duerden een tandem vormde, komt in een persbericht terug op een aantal verklaringen. Pieper, die het persbericht ondertekent met prof. Ir.R. Pieper, zegt dat hij ten onrechte revisor KPMG de auctor intellectualis (geestelijke vader) van de Language Development Companies (LDC's) van L&H heeft genoemd.[2]
  2. autoriteit

Gangbaarheid

27 % van de Nederlanders;
27 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Bronlink Weblink bron
    Pascal Dendooven
    “Roel Pieper slikt L&H-verklaringen in” (27/02/2002), De Standaard
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be