attendeer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • at·ten·deer

Werkwoord

vervoeging van
attenderen

attendeer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van attenderen
    • Ik attendeer. 
  2. gebiedende wijs van attenderen
    • Attendeer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van attenderen
    • Attendeer je?