attaqueer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • at·ta·queer

Werkwoord

vervoeging van
attaqueren

attaqueer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van attaqueren
    • Ik attaqueer. 
  2. gebiedende wijs van attaqueren
    • Attaqueer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van attaqueren
    • Attaqueer je?