assoneert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • as·so·neert

Werkwoord

vervoeging van
assoneren

assoneert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van assoneren
    • Jij assoneert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van assoneren
    • Hij assoneert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van assoneren
    • Assoneert!