assemblage
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: assemblage (hulp, bestand)
Woordafbreking
- as·sem·bla·ge
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘het ineenzetten’ voor het eerst aangetroffen in 1931 [1]
- Naamwoord van handeling van assembleren met het achtervoegsel -age [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | assemblage | assemblages |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
- (techniek) het in elkaar zetten van onderdelen tot een geheel
- product dat door assemblage ontstaat
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Gangbaarheid
- Het woord assemblage staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "assemblage" herkend door:
93 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[4] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "assemblage" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ assemblage op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be