aspirant-koper

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • as·pi·rant-ko·per
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord aspirant-koper aspirant-kopers
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de aspirant-koperm

  1. (handel) iemand die het plan heeft iets aan te schaffen
     Het is onder makelaars een clichézinnetje: „Een logeerkamer? Dat zijn de duurste vierkante meters van het huis.” Menige aspirant-koper knikt dan blij: dat is waar! Zo’n kamer staat maar leeg, zonde eigenlijk.[2]
     Voetbalbond KNVB wil de verkoop van een betaaldvoetbalclub in het uiterste geval kunnen tegenhouden. (…) De KNVB bereidt volgens de directeur nieuwe regelgeving voor om aspirant-kopers vooraf tegen het licht houden.[3]

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Bronlink geraadpleegd op 24 juli 2021 Weblink bron
    Marjoleine de Vos
    “Alsof leven een vorm van binnenhalen is” (6 juli 2020) op nrc.nl op Wikipedia
  3. “KNVB wil vetorecht bij verkoop clubs” (3 februari 2016) op nrc.nl op Wikipedia