aspirant

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • as·pi·rant
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord aspirant aspiranten
verkleinwoord aspirantje aspirantjes

Zelfstandig naamwoord

de aspirantm [3]

  1. iemand die dingt naar een rang of betrekking, kandidaat
    • Er waren genoeg aspirant voor de functie beschikbaar. 
     Als 'aspirant'was het heel goed mogelijk dat Harald als ooggetuige aanwezig had moeten zijn wanneer oudere kameraden debuteerden.[4]
  2. sporter in een jongere leeftijdsklasse
    • In veel sporten kennen we de aspiranten competitie. 
Verwante begrippen
Verwante begrippen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[5]

Meer informatie

Verwijzingen