aseksueel

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • asek·su·eel
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘geslachtloos’ voor het eerst aangetroffen in 1906 [1]
  • afgeleid van seks met het voorvoegsel a- en met het achtervoegsel -eel [2]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen aseksueel aseksueler aseksueelst
verbogen aseksuele aseksuelere aseksueelste
partitief aseksueels aseksuelers -

Bijvoeglijk naamwoord

aseksueel

  1. (medisch) zonder seksuele organen, geslachtloos
    • Het dier werd aseksueel geboren. 
  2. (seksualiteit) geen belangstelling voor seks hebbend

Gangbaarheid

89 % van de Nederlanders;
92 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen