arroseert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ar·ro·seert

Werkwoord

vervoeging van
arroseren

arroseert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van arroseren
    • Jij arroseert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van arroseren
    • Hij arroseert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van arroseren
    • Arroseert!