arresteer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ar·res·teer

Werkwoord

vervoeging van
arresteren

arresteer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van arresteren
    • Ik arresteer. 
  2. gebiedende wijs van arresteren
    • Arresteer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van arresteren
    • Arresteer je? 
     Arresteer die man, riep de vrouw op jolige toon.[1]

Verwijzingen