arren/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van arren
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		arren			te arren
	toekomend		zullen arren			te zullen arren
voltooid	tegenwoordig		hebben geard			te hebben geard
	toekomend		geard zullen hebben			geard te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	arrend		geard			ev. ar	mv. verouderd art	arre
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	ar	art	art	art	art	arren	arren	arren
verleden (o.v.t.)	arde	arde	arde	arde	arde	arden	arden	arden
toekomend (o.t.t.t.)	zal arren	zult/zal arren	zult/zal arren	zult arren	zal arren	zullen arren	zullen arren	zullen arren
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou arren	zou arren	zou(dt) arren	zoudt arren	zou arren	zouden arren	zouden arren	zouden arren
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb geard	hebt geard	hebt/heeft geard	hebt geard	heeft geard	hebben geard	hebben geard	hebben geard
verleden (v.v.t.)	had geard	had geard	had geard	hadt geard	had geard	hadden geard	hadden geard	hadden geard
toekomend (v.t.t.t.)	zal geard hebben	zal/zult geard hebben	zult/zal geard hebben	zult geard hebben	zal geard hebben	zullen geard hebben	zullen geard hebben	zullen geard hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou geard hebben	zou geard hebben	zou/zoudt geard hebben	zoudt geard hebben	zou geard hebben	zouden geard hebben	zouden geard hebben	zouden geard hebben