- afgeleid van arm met het achtervoegsel -lijk met het invoegsel -e-
armelijk [1]
- op een armoedige bekrompen manier
- In het fin de siècle was op de foto gaan nog iets bijzonders. Vrouwen houden hun hoed of hun schort (en hun hart) vast. De werkman oogt zelfverzekerd. Ze kijken onbevangen de lens in. Wat gebeurt daar? De foto’s zijn onweerstaanbaar, ook omdat ze beweren dat de jaren rond 1900 misschien armelijk maar toch idyllisch waren.[2]
- arm, armetierig, armoedig, armzalig, bekrompen, kaal, karig, minvermogend, pover, schamel, sjofel, sober, behoeftig, berooid, haveloos, schriel
1. op een armoedige bekrompen manier
78 % |
van de Nederlanders;
|
61 % |
van de Vlamingen.[3]
|