argumenteerde

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ar·gu·men·teer·de

Werkwoord

vervoeging van
argumenteren

argumenteerde

  1. enkelvoud verleden tijd van argumenteren
    • Ik argumenteerde. 
    • Jij argumenteerde. 
    • Hij, zij, het argumenteerde.