arctisch
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- arc·tisch
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘noordpool-’ voor het eerst aangetroffen in 1740 [1]
- afgeleid van Arctos met het achtervoegsel -isch [2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | arctisch | arctischer | |
verbogen | arctische | arctischere | |
partitief | arctisch | arctischers | - |
Bijvoeglijk naamwoord
arctisch [3]
- (demoniem) op Noordpoolgebied betrekking hebbend
- tot de noordpoolstreken behorend of daar voorkomend
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
Verwante begrippen
Demoniemen bij Noordpoolgebied in het Nederlands | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
bijvoeglijk: Arctisch |
Gangbaarheid
- Het woord arctisch staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "arctisch" herkend door:
81 % | van de Nederlanders; |
77 % | van de Vlamingen.[4] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "arctisch" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ arctisch op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑
Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be