arctisch

Uit WikiWoordenboek
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • arc·tisch
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘noordpool-’ voor het eerst aangetroffen in 1740 [1]
  • afgeleid van Arctos met het achtervoegsel -isch [2]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen arctisch arctischer
verbogen arctische arctischere
partitief arctisch arctischers -

Bijvoeglijk naamwoord

arctisch [3]

  1. (demoniem) op Noordpoolgebied betrekking hebbend
  2. tot de noordpoolstreken behorend of daar voorkomend
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
Verwante begrippen

Gangbaarheid

81 % van de Nederlanders;
77 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen