archiveert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ar·chi·veert

Werkwoord

vervoeging van
archiveren

archiveert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van archiveren
    • Jij archiveert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van archiveren
    • Hij archiveert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van archiveren
    • Archiveert!