Naar inhoud springen

aprils

Uit WikiWoordenboek
  • aprils
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen aprils aprilser aprilst
verbogen aprilse aprilsere aprilste
partitief aprils aprilsers -

aprils

  1. zoals kenmerkend voor de vierde maand van het jaar (april) of in die maand
     Ik herinnerde me ook dat de Kneet twee jaar later de Amstel Goldrace won in mensonterende aprilse weersomstandigheden.[2]
  • de maartse zon en de aprilse wind schendt zo menig koningskind
    na wat beter weer in maart kan het in april venijnig koud zijn
21 % van de Nederlanders;
50 % van de Vlamingen.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Bronlink geraadpleegd op 3 mei 2020 Weblink bron
    Peter Winnen
    “Relativeren” (18 september 2007) op nrc.nl op Wikipedia
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be


  • aprils
Naar frequentie 51992

aprils

  1. genitief onbepaald gemeenschappelijk geslacht enkelvoud van bakerbod


  • aprils
Naar frequentie 96788

aprils

  1. genitief onbepaald mannelijk enkelvoud van april


  • aprils

aprils

  1. genitief onbepaald mannelijk enkelvoud van april