approximeer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ap·proxi·meer

Werkwoord

vervoeging van
approximeren

approximeer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van approximeren
    • Ik approximeer. 
  2. gebiedende wijs van approximeren
    • Approximeer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van approximeren
    • Approximeer je?