appreteert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ap·pre·teert

Werkwoord

vervoeging van
appreteren

appreteert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van appreteren
    • Jij appreteert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van appreteren
    • Hij appreteert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van appreteren
    • Appreteert!