apporteerde

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ap·por·teer·de

Werkwoord

vervoeging van
apporteren

apporteerde

  1. enkelvoud verleden tijd van apporteren
    • Ik apporteerde. 
    • Jij apporteerde. 
    • Hij, zij, het apporteerde.