apostilleer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • apos·til·leer

Werkwoord

vervoeging van
apostilleren

apostilleer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van apostilleren
    • Ik apostilleer. 
  2. gebiedende wijs van apostilleren
    • Apostilleer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van apostilleren
    • Apostilleer je?