apostille

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • apos·til·le
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord apostille apostillen
apostilles
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de apostillev / m

  1. (juridisch) stempel of aanvullend document dat de geldigheid van de ondertekening van een document verzekert
    • Wilt u een Nederlands document (bijvoorbeeld een diploma) in het buitenland gebruiken? Voor landen die meedoen aan het Apostilleverdrag kunt u het document laten legaliseren met een apostille. Dit is een stempel of sticker op het document. [4]
  2. formulier over de verdere behandeling van een verzoek of voorstel, vaak met een bijgaand document als aanleiding
    • U moet er rekening mede houden, eerwaarde moeder, dat ik iedere avond een apostille van de Heilige Vader ontvang met de dringende vraag: Barberinissime, waar blijft het antwoord? [5]
  3. besluit naar aanleiding van een document of strekking van een verzoek of advies voor verdere afhandeling van een document
    • Op 21 december 1791 maakt drossaard de Borman de prins-bisschoppelijke resolutie van 12 november 1791 die burgemeester Craeghs hem ter hand gesteld heeft, over, alsmede kopies van de twee landelijke reglementen uit 1762 die bij de prins-bisschoppelijke apostille gevoegd waren. [6]
  4. (juridisch) kanttekening gemaakt op een officieel document over de verdere afhandeling daarvan
    • De griffier of secretaris die hen assisteerde, in dit voorbeeld P.A. van der Meulen, noteerde in de marge (apostille) hun beschikking op het verzoek ('verleent bij provisie mandement van arrest') en vulde de datum aan. Tenzij anders vermeld is de datum in de apostille dus de datum van de beschikking en niet de datum waarop het rekest was opgesteld of bij het Hof was binnengekomen. [7]
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

52 % van de Nederlanders;
50 % van de Vlamingen.[8]

Meer informatie

Verwijzingen


Spaans

Werkwoord

vervoeging van
apostillar

apostille

  1. aanvoegende wijs eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van apostillar
  2. aanvoegende wijs derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van apostillar
  3. gebiedende wijs (bevestigend en ontkennend) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van apostillar