antiquair
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- an·ti·quair
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘handelaar in oude kunst’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1660 [1]
- uit het Frans[2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | antiquair | antiquairs |
verkleinwoord | antiquairtje | antiquairtjes |
Zelfstandig naamwoord
de antiquair m
- (beroep) iemand die handelt in oude waardevolle voorwerpen
- De antiquair maakte vervalsingen van oude meubelen.
- winkel waar men oude waardevolle voorwerpen verkoopt
- ▸ In grote delen van het centrum van Berlijn hadden de huurpanden winkels op de begane grond, dat kon van alles zijn, van levensmiddelen en kleine naaiateliers tot antiquairs, groentemannen en meubelverkopers, groot en klein door elkaar heen zonder enig systeem, behalve in grote winkelstraten zoals de Leipziger Strasse.[3]
Verwante begrippen
Vertalingen
1.
Gangbaarheid
- Het woord antiquair staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "antiquair" herkend door:
93 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen.[4] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "antiquair" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ antiquair op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“Tussen rood en zwart” (2014), Uitgeverij Prometheus, ISBN 9789044625691
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be