animer
Uiterlijk
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
animer |
animer |
animé |
eerste groep | volledig |
animer
- bezielen, (uiterlijk) leven geven aan iets
- de indruk van leven opwekken
- «Les flammes animaient les visages des statues.»
- De vlammen lichtten de gezichten van de standbeelden op.
- «Les flammes animaient les visages des statues.»
- tekeningen e.d. animeren
- «Animer les dessins.»
- Tekeningen animeren.
- «Animer les dessins.»
- aanzetten tot iets
- «Le moteur animait la roue d'un mouvement très rapide.»
- De motor zette het wiel tot een zeer grote snelheid aan.
- «Le moteur animait la roue d'un mouvement très rapide.»
- iemand inspireren, bezielen
- «C'est la passion qui l'anime.»
- Het is de hartstocht die hem bezielt.
- «C'est la passion qui l'anime.»
- bezielen, verlevendigen
- «Animer la conversation.»
- Het gesprek verlevendigen.
- «Animer la conversation.»
- een discussie, uitzending (e.d.) modereren