anglist
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- an·glist
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | anglist | anglisten |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
de anglist m
- (taalkunde) iemand die de Engelse taal- en letterkunde heeft bestudeerd
- Steinz studeerde Engels en oude geschiedenis in Amsterdam, een achtergrond die hij zelf verbond met de wijze waarop hij als criticus te werk ging, nooit schromend om verbanden binnen en buiten de literatuur te leggen. „Misschien komt het doordat ik als historicus en anglist in de literatuurkritiek verzeild ben – en niet zoals zoveel van mijn collega’s als neerlandicus – maar ik schreef en las altijd liever een stuk over een boek of een interview met een schrijver dan een essay over de rol van de kritiek of het vermeende gezagsverlies van de boekbespreker.” Hij schreef ook veel over popmuziek en was enige tijd filmredacteur. In 2015 schreef hij op verzoek van de Stichting CPNB het Boekenweekessay Waanzin in de wereldliteratuur en was hij een van de eregasten op het Boekenbal.[1]
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord anglist staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "anglist" herkend door:
49 % | van de Nederlanders; |
35 % | van de Vlamingen.[2] |
Verwijzingen
- ↑ NRC 30 augustus 2016
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be