anatomist

Uit WikiWoordenboek
1. iemand die de ontleedkunde beoefent (rechts: Dr. Nicolaes Tulp geschilderd door Rembrandt)

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ana·to·mist
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord anatomist anatomisten
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de anatomistm

  1. (verouderd) iemand die de ontleedkunde beoefent
    • In alle universiteiten van het land werd parallel onderzoek gevoerd: in Gent door Charles Van Bambeke (1829-1918), titularis van de leerstoel histologie van 1872 tot 1899, en door Hector Leboucq (1848-1934), hoogleraar anatomie van 1878 tot 1919; in Luik door Edouard Van Beneden, hoogleraar dierkunde vanaf 1870, en door Auguste Swaen (1847-1929), hoogleraar anatomie vanaf 1872; in Brussel door Joseph Sacré (1829-1915), hoogleraar anatomie vanaf 1872; in Leuven door de anatomist en zenuwkundige Arthur Van Gehuchten en door Jean-Baptiste Carnoy en Victor Grégoire. [2]
Synoniemen

Gangbaarheid

87 % van de Nederlanders;
90 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen


Engels

Uitspraak
enkelvoud meervoud
anatomist anatomists

Zelfstandig naamwoord

anatomist

  1. (medisch), (beroep) anatoom
    «Anatomists are scientists who study anatomy or the function and structure of living things.»
    Anatomen zijn wetenschappers die de anatomie of de functie en structuur van levende wezens bestuderen.


Turks

Woordafbreking
  • ana·to·mist
enkelvoud meervoud
nominatief   anatomist     anatomistler  
genitief   anatomistin     anatomistlerin  
datief   anatomiste     anatomistlere  
accusatief   anatomisti     anatomistleri  
locatief   anatomistte     anatomistlerde  
ablatief   anatomistten     anatomistlerden  

Zelfstandig naamwoord

anatomist

  1. (medisch), (beroep) anatoom, ontleedkundige
Synoniemen