amputeert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • am·pu·teert

Werkwoord

vervoeging van
amputeren

amputeert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van amputeren
    • Jij amputeert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van amputeren
    • Hij amputeert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van amputeren
    • Amputeert!