amplificeert
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- am·pli·fi·ceert
Werkwoord
vervoeging van |
---|
amplificeren |
amplificeert
- tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van amplificeren
- Jij amplificeert.
- derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van amplificeren
- Hij amplificeert.
- (verouderd) gebiedende wijs meervoud van amplificeren
- Amplificeert!