amortiseer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • amor·ti·seer

Werkwoord

vervoeging van
amortiseren

amortiseer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van amortiseren
    • Ik amortiseer. 
  2. gebiedende wijs van amortiseren
    • Amortiseer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van amortiseren
    • Amortiseer je?