ambiguïteit
Uiterlijk
- Geluid: ambiguïteit (hulp, bestand)
- am·bi·gu·i·teit
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘dubbelzinnigheid’ voor het eerst aangetroffen in 1654 [1]
- afgeleid van ambigu met het achtervoegsel -iteit [2]
| enkelvoud | meervoud | |
|---|---|---|
| naamwoord | ambiguïteit | ambiguïteiten |
| verkleinwoord | - | - |
de ambiguïteit v
- Het woord ambiguïteit staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "ambiguïteit" herkend door:
| 77 % | van de Nederlanders; |
| 81 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "ambiguïteit" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ ambiguïteit op website: Etymologiebank.nl
- ↑
Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 11
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- WikiWoordenboek:Pagina's die ISBN magische koppelingen gebruiken
- Achtervoegsel -iteit in het Nederlands
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 77 %
- Prevalentie Vlaanderen 81 %