Naar inhoud springen

ambassade

Uit WikiWoordenboek
  • am·bas·sa·de
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘gezantschapsgebouw’ voor het eerst aangetroffen in 1878 [1]
  • uit het Frans [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord ambassade ambassades
verkleinwoord ambassadetje ambassadetjes

de ambassadev

  1. (diplomatie) de officiële vertegenwoordiging van de ene regering in de hoofdstad van de andere
    • De Nederlandse ambassade in Duitsland is een van de grootste ambassades van Nederland. 
  2. (diplomatie) het gebouw waarin [1] gevestigd is met de grond waarop het staat
    • Een ambassade wordt geacht niet tot het grondgebied van het gastland te behoren. 
     Toen ze de eerste keer aan hem was voorgesteld, op een receptie in de Nederlandse ambassade in New York, was hij nog een prins.[3]
     ' 'Waar brengt hij me naar toe?' 'Naar de Britse ambassade.[4]
99 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[5]


  • am·bas·sa·de
Naar frequentie 11048
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   ambassade     ambassaden     ambassader     ambassadene  
genitief   ambassades     ambassadens     ambassaders     ambassadenes  

ambassade m

  1. (diplomatie) ambassade
    «Den australske ambassade i Danmark er akkreditert til Norge og Island.»
    De Australische ambassade in Denemarken is geaccrediteerd voor Noorwegen en IJsland.


  • am·bas·sa·de
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   ambassade     ambassaden     ambassadar     ambassadane  

ambassade m

  1. (diplomatie) ambassade