amateursport

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ama·teur·sport
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord amateursport amateursporten
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de amateursportv / m

  1. (sport) sport die wordt beoefend door onbetaalde liefhebbers
     "Zeg niet dat tophockey in de sector amateursport wordt geplaatst. Dat is niet waar", zegt Rob Almering. De voorzitter van de hockeyclub HC Den Bosch doet een beroep op de politiek en pleit voor een gelijke behandeling met het profvoetbal.[1]
     De amateursport komt weer op gang. Clubs zijn financieel getroffen en moeten nu omgaan met alle corona-richtlijnen. "De jeugdsporters doen het fantastisch. Maar de volwassenen moet je af en toe een tikje op de vingers geven."[2]
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 26 oktober 2022 Weblink bron
    NOS Sport
    “Bossche sportbestuurder Almering: 'Erken dat tophockey topsport is'” (Donderdag 15 oktober 2020, 19:12), NOS
  2. Bronlink geraadpleegd op 26 oktober 2022 Weblink bron
    Maandag 25 mei 2020, 22:43
    “Sportclubs blijven voorlopig overeind, maar dichte kantines zijn aderlating” (Maandag 25 mei 2020, 22:43), NOS