amaril

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ama·ril
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘polijststeen’ voor het eerst aangetroffen in 1567 [1]
  • uit het Frans [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord amaril amarillen
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

amaril v/m of o

  1. (geologie) een fijnkorrelig gesteente (samengesteld uit korund, magnetiet, hematiet en kwarts) dat onder meer in poedervorm gebruikt wordt voor de vervaardiging van schuurpapier, schuurlinnen, instrooimateriaal afwerkvloeren, polijst- en slijpschijven
    • Op Naxos wordt nog steeds amaril gewonnen. 
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

55 % van de Nederlanders;
44 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen


Afrikaans

enkelvoud meervoud
naamwoord amaril -

Zelfstandig naamwoord

amaril

  1. amaril