alpino

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

1. Man met een alpino.
Uitspraak
Woordafbreking
  • al·pi·no
Woordherkomst en -opbouw
  • de bronnen gaan uit van een (verkorting) van "alpinomutsje", een leenvertaling van Italiaans cappello alpino, dat zou verwijzen naar het karakteristieke hoofddeksel van het korps Alpenjagers op Wikipedia (it) van de Italiaanse landmacht [1][2]
    Genoemd hoofddeksel heeft echter een ander model, een alpino lijkt meer op de baret van de Franse alpenjagers op Wikipedia (fr), die als eerste militairen zo'n hoofddeksel gingen dragen. "Alpino" en "alpino" worden (in advertenties) aangetroffen vanaf 1924: "De groote mode voor kinderen en bakfish Alpino mutsen alle kleuren" [3], net iets eerder dan "Alpinomuts" en "alpinomuts" (vanaf 1925), dit doet vermoeden dat "Alpino" een zelfstandige type- of merkaanduiding was.
enkelvoud meervoud
naamwoord alpino alpino's
verkleinwoord alpinootje alpinootjes

Zelfstandig naamwoord

de alpinom

  1. (hoofddeksel) ronde vilten baret met een steeltje in het midden, meestal donker gekleurd
    • Het was een zeer opgewonden Claudius, die het gezelschap van Clotje en Paca verliet, en die, zonder zich de tijd te gunnen om zijn jas aan te trekken en zijn alpino op te zetten, naar buiten holde op zoek naar een taxi. [4]
Synoniemen

Gangbaarheid

79 % van de Nederlanders;
58 % van de Vlamingen.[5]

Verwijzingen


Spaans

Uitspraak
Woordafbreking
  • al·pi·no
  enkelvoud meervoud
mannelijk alpino alpinos
vrouwelijk alpina alpinas

Bijvoeglijk naamwoord

alpino

  1. alpien
Synoniemen

Verwijzingen