alpenstokje

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • al·pen·stok·je
Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

het alpenstokjeo

  1. verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord alpenstok
     Steunend op zijn Alpenstokje en aangemoedigd door het oogenschijnlijke succes van zijn vermetel vooruitdringen, riep hij overmoedig, op de met sneeuw bedekte ijsvlakte wijzende: -Jammer, dat de sneeuw smelt![1]

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 10 februari 2020 Weblink bron Feuilleton. Donkere dalen en zonnige hoogten. in: De Tijd, jrg. 64 nr. 18395 (2 maart 1908), p. 5 kol. 5