allerlaatste
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: allerlaatste (hulp, bestand)
- IPA: /ˈɑlərlatstə/
Woordafbreking
- al·ler·laat·ste
Woordherkomst en -opbouw
- [bijvoeglijk naamwoord] allerlaatst met de uitgang -e
- [zelfstandig naamwoord] allerlaatst met het achtervoegsel -e
Bijvoeglijk naamwoord
allerlaatste
- verbogen vorm van de stellende trap van allerlaatst
Zelfstandig naamwoord
- iets of iemand die absoluut de laatste plaats in een reeks inneemt
- Het is niet leuk om bij elke wedstrijd de allerlaatste zijn.
- ▸ ‘Het is zaak dat je niet vol gas geeft. Dat moet je voor het allerlaatste bewaren.’[1]
- ▸ Dat laat ik aan de autoriteiten over. ’Jeroen wilde een snedige opmerking maken, maar wist op het allerlaatste moment zijn woorden in te slikken.[2]
- minst waarschijnlijke
- Jan is de allerlaatste om anderen een verwijt te maken.
Zelfstandig naamwoord
het allerlaatste o
- meest recente nieuws
- Het allerlaatste weet ik ook nog niet.
Gangbaarheid
- Het woord allerlaatste staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "allerlaatste" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Weblink bron Rob Gollin“De helling van de mooie meisjes knijpt de renner de keel dicht” (10 juli 2019), de Volkskrant
- ↑ “All-inclusive” (2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht , ISBN 90-229-9182-2
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 12
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Achtervoegsel -e in het Nederlands
- Bijvoeglijknaamwoordsvorm in het Nederlands
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 100 %
- Prevalentie Vlaanderen 99 %