Naar inhoud springen

alleenstaand

Uit WikiWoordenboek
  • al·leen·staand
  • hier komt de etymologie van het woord-->
stellend
onverbogen alleenstaand
verbogen alleenstaande
partitief alleenstaands

alleenstaand

  1. zonder partner of gezin
    • Zij was een alleenstaande vrouw. 
  2. zonder aangebouwde buren
     Het was een alleenstaand huisje, met een kleine voortuin.[1]


99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]
  1. Victoria Holt
    “Vlucht van de zeve zwaluwen” (1992), Saga, ISBN 9788726484892
  2. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be