alleengaand

Uit WikiWoordenboek


Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • al·leen·gaand
Woordherkomst en -opbouw
stellend
onverbogen alleengaand
verbogen alleengaande
partitief alleengaands

Bijvoeglijk naamwoord

alleengaand

  1. van een reiziger dat deze zonder medereizigers reist
     De beurs besteedde dit keer ook veel aandacht aan "de alleengaande reiziger". Steeds meer mensen blijken alleen op reis te willen en dit zijn niet per se vrijgezellen. Van de ondervraagde bezoekers bleek meer dan de helft minstens één keer alleen op reis te zijn geweest, terwijl 41 procent van die soloreizigers op dat moment een partner had.[1]

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 12 maart 2023 Weblink bron “Vakantiebeurs trekt meer bezoekers” (Zondag 17 januari 2016, 22:01), NOS