aligneer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • alig·neer

Werkwoord

vervoeging van
aligneren

aligneer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aligneren
    • Ik aligneer. 
  2. gebiedende wijs van aligneren
    • Aligneer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aligneren
    • Aligneer je? 

Gangbaarheid