agrupar
Uiterlijk
| stamtijd | ||
|---|---|---|
| infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
| agrupar |
agrupaba |
agrupado |
| volledig | ||
agrupar
- groeperen, rangschikken, in groepen verenigen
- «Ana agrupa a las chicas»
- Ann groepeert de meisjes
- «Ana agrupa a las chicas»
- samenvoegen, bij elkaar zetten
- «Juan agrupa las flores rojas»
- Jan schikt de rode bloemen samen
- «Juan agrupa las flores rojas»
- [1] juntar
- [2] clasificar