agoog
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- agoog
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | agoog | agogen |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
- (beroep) iemand die beroepshalve het sociale gedrag van mensen verbetert door vorming en opvoeding
- In 2010 werkten er 280.000 verplegenden, verzorgenden en sociaal-agogen in de langdurige zorg. Daaronder vallen instellingen voor ouderen, gehandicapten en psychiatrische patiënten. Een groei van 12.000 werknemers is een toename van ruim vier procent. Het extra geld komt in 2012 vrij voor de instellingen. In het convenant spreken zorgaanbieders, zorgverzekeraars en beroepsorganisaties af dat het ingezet moet worden om patiënten zowel méér als betere aandacht te geven. Ze hebben ook afgesproken de administratieve rompslomp tot een minimum te beperken, waardoor personeel meer tijd aan cliënten kan besteden.[4]
Synoniemen
Verwante begrippen
Gangbaarheid
- Het woord agoog staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "agoog" herkend door:
66 % | van de Nederlanders; |
56 % | van de Vlamingen.[5] |
Verwijzingen
- ↑ "agoog" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ agoog op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC Antoinette Reerink 5 september 2011
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be