agnosie

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ag·no·sie
Woordherkomst en -opbouw
  • uit het Latijn [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord agnosie
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de agnosiem

  1. onwetendheid
  2. (medisch) het verlies van het vermogen om personen, voorwerpen, geluiden, geur et cetera te herkennen, terwijl de zintuiglijke waarneming grotendeels wel intact is en er geen sprake is van significant geheugenverlies over de betreffende waarneming
Vertalingen

Gangbaarheid

56 % van de Nederlanders;
59 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen