agglomereert
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- ag·glo·me·reert
Werkwoord
vervoeging van |
---|
agglomereren |
agglomereert
- tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van agglomereren
- Jij agglomereert.
- derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van agglomereren
- Hij agglomereert.
- (verouderd) gebiedende wijs meervoud van agglomereren
- Agglomereert!