agglomereert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ag·glo·me·reert

Werkwoord

vervoeging van
agglomereren

agglomereert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van agglomereren
    • Jij agglomereert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van agglomereren
    • Hij agglomereert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van agglomereren
    • Agglomereert!