afzwemt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·zwemt

Werkwoord

vervoeging van
afzwemmen

afzwemt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afzwemmen
    • ... dat jij afzwemt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afzwemmen
    • ... dat hij afzwemt.