afzakker

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·zak·ker
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord afzakker afzakkers
verkleinwoord afzakkertje afzakkertjes

Zelfstandig naamwoord

de afzakkerm

  1. (drinken) vooral in de vorm van afzakkertje: een laatste alcoholisch drankje dat men gebruikt na de maaltijd om de vertering te bevorderen
    • We genoten van een afzakkertje na de copieuze maaltijd. 
  2. (onderwijs) iemand die van een hoog onderwijsniveau naar een lager niveau gaat
    • Exemplarisch is volgens Van der Sman wel dat kinderen vaak al veel verschillende scholen hebben bezocht. De afzakkers noemt Van der Sman ze. Ouders willen nog wel eens te hoog grijpen. Ze sturen hun kind naar een scholengemeenschap met MAVO/HAVO/VWO in de hoop er het hoogst mogelijke uit te slepen. Dan blijkt dat het kind niet kan meekomen en naar een lager schooltype moet. Het kind schaamt zich voor zijn vrienden en verandert van school. Soms tot vier keer toe. “De motivatie ontbreekt inmiddels volledig”, zegt Van der Sman. “Nooit zijn ze ergens goed in geweest, nooit ergens om gewaardeerd. Waarom zouden ze nog huiswerk maken en naar school gaan? Ze willen gewoon aan het werk.” [2] 
  3. vissen die niet naar de bovenloop van een rivier zwemmen maar juist naar de benedenloop afzakken
    • Uit de min of meer kunstmatige marenebestanden van (stuw-)meertjes in de bovenloop van de Rijn ontsnappen dieren in het lager gelegen stroomgebied. In de Nederlandse rivieren zwemmen sinds de jaren 70 marenen, vooral in relatief diep water zoals het Haringvliet of het Ketelmeer. De Groot pleit voor uitgebreid genetisch onderzoek aan deze afzakkers. Verder is hij sceptisch over de mogelijkheid dat in Nederland ooit een vaste populatie marenen zal ontstaan. [3] 

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Monique Snoeijen 19 mei 1994
  3. NRC Henrik de Nie 21 mei 1992