afwisseling

Uit WikiWoordenboek
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·wis·se·ling
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord afwisseling afwisselingen
verkleinwoord afwisselinkje afwisselinkjes

Zelfstandig naamwoord

afwisseling v

  1. variatie.
    • Je moet voor wat meer afwisseling in je leven zorgen. 
     Tja, waarom niet? Na jaren 60 uur per week achter een computerscherm en een overvolle sociale agenda had ik behoefte aan meer afwisseling. Meer natuur en avontuur.[1]
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

  1. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018),
  2. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be