afwisbaar
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- af·wis·baar
Woordherkomst en -opbouw
- Naamwoord van handeling van afwissen met het achtervoegsel -baar
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | afwisbaar | afwisbaarder | afwisbaarst |
verbogen | afwisbare | afwisbaardere | afwisbaarste |
partitief | afwisbaars | afwisbaarders | - |
Bijvoeglijk naamwoord
afwisbaar
- van een oppervlakte dat je het kunt schoonmaken
- Gelukkig hebben wij afwisbare muren zodat we ze kunnen schoonmaken als de kinderen en de hond ze weer smerig hebben gemaakt.
Gangbaarheid
- Het woord 'afwisbaar' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.